Rosse vleermuis (Nyctalus noctula)

Ecologie

De rosse vleermuis is een migrerende soort met de belangrijkste kraamgebieden in Noord- en Noordoost-Europa en de overwinteringsgebieden vooral in Zuid- en Midden-Europa. In de zomer is de rosse vleermuis voornamelijk bekend als boombewoner. Kraamverblijfplaatsen, mannenverblijfplaatsen en paarverblijfplaatsen worden aangetroffen in boomholtes, voornamelijk uitgerotte spechtengaten. Incidenteel worden ook hoge gebouwen of bruggen in de zomer gebruikt.

Kraamgroepen bestaan meestal uit twintig tot zestig vrouwtjes. Over temperaturen van kraamverblijfplaatsen is niet veel bekend, maar bij kraamgroepen in gebouwen schommelde de dagelijkse temperatuur tussen de 24° C en 34° C. (Bihari, 2004.)

Winterverblijfplaatsen met grote groepen dieren zijn bekend van holtes in bomen. In Midden- en Oost-Europa worden in de winter in spleetvormige ruimten in (hoge) gebouwen, bruggen en rotskliffen of grotten regelmatig groepen van honderden tot vele duizenden dieren aangetroffen. Winterverblijven in bomen tellen eerder honderd tot tweehonderd dieren. In Nederland zijn van de rosse vleermuis vooral verblijfplaatsen in bomen bekend. Uitzonderingen zijn een kraamverblijfplaats in een hoge schoorsteen (Limpens e.a. 1997) en een winterverblijfplaats in een gebouw (persoonlijke mededeling Th. Douma en D. Tuitert).

Voorkomen in kasten

Algemeen

De rosse vleermuis is een regelmatige bewoner van ruime platte kasten en bolle kasten. Platte kasten worden vanaf een binnenruimte van 2,5 – 3 cm gebruikt, maar grote groepen worden pas aangetroffen in bolle kasten met veel meer binnenruimte. Door hun hoge vliegsnelheid en beperkte wendbaarheid is het belangrijk dat kasten hoger dan 4 meter hangen en de zwerm- en aanvliegruimte vrij is van obstakels. Houten en houtbetonnen kasten worden gebruikt, maar houtbetonnen kasten lijken eerder ontdekt te worden door rosse vleermuizen (Poulton, 2006).

Bij onderzoek met vleermuiskasten in bossen duurt het gemiddeld 1-3 jaar voordat rosse vleermuizen in kasten worden aangetroffen.

Kraamverblijfplaatsen

Kraamverblijfplaatsen van rosse vleermuizen in vleermuiskasten zijn niet heel erg algemeen, maar worden wel regelmatig aangetroffen. Meestal worden bolle kasten gebruikt, waarin dieren kunnen clusteren.

De omvang van kraamgroepen in vleermuiskasten is in vergelijking met kraamgroepen in bomen vaak klein. Er zijn wel groepen aangetroffen van 20 tot 30 dieren met jongen (Heise, G. 1989), maar heel vaak worden kleinere groepjes dieren met één of enkele jongen aangetroffen. Mogelijk gebruiken rosse vleermuizen vleermuiskasten ook om los van de kraamgroep in een naburige boom hun jongen te werpen (Windeln, H-J. 2010b). De beperkte omvang van de meeste bolle kasten kan een beperkende factor zijn in de omvang van kraamkolonies. Kraamgroepen van rosse vleermuizen komen vaker voor in kasten met een inhoud van 4-5 liter of meer, dan in kleinere kasten (Meschede e.a., 2000).

Beschrijving van kraamgroepen van rosse vleermuizen in kasten in Nederland zijn zeer schaars. Er worden weliswaar grote groepen dieren in de kraamtijd in kasten aangetroffen, maar over de aanwezigheid van juveniele dieren is weinig bekend. Navraag bij Nederlandse vleermuiswerkers leverde slechts één locatie op met goed gedocumenteerde waarnemingen van een kraamgroep met veel jongen (pers. mededeling D. Venema). Terughoudendheid in het controleren (open maken) van vleermuiskasten in de kraamtijd kan een reden zijn voor het lage aantal waarnemingen van kraamgroepen in kasten.

 

Kraamgroep rosse vleermuizen in een vleermuiskast, model Ridder. (Foto: Durk Venema)

Winterverblijfplaatsen

Rosse vleermuizen worden vaak laat in het najaar of vroeg in de winter nog in vleermuiskasten aangetroffen, maar bij langdurige en strenge vorst verlaten de dieren deze kasten. De rosse vleermuis is de eerste soort waarvoor speciale overwinteringskasten zijn ontwikkeld. Dit zijn de modellen 1FW (Schwegler) en de Winterschlafkasten (Strobel) beide bedoeld om aan bomen te hangen. Van deze kasten zijn waarnemingen van succesvol overwinterende rosse vleermuizen bekend (Horn, 2009) maar ook waarnemingen van enkele tot tientallen dode rosse vleermuizen (Schmidt, A. 2010b / Meschede 2000). Voor de doodsoorzaak wordt naar de beperkte buffering voor extreem lage temperaturen verwezen, maar ook naar verstikking door mest- en urineophoping en te weinig ventilatie (persoonlijke mededeling J. v.d. Kooij). De toepassing van deze kasten wordt door sommige auteurs ter discussie gesteld (o.a. Stratmann. 2008).

Betere resultaten zijn behaald met grote vleermuiskasten en inbouwkasten voor in gebouwen en bruggen overwinterende rosse vleermuizen (Stapel, 2001 / Hermanns e.a. 2002 / Tost-Hötzel, 2009). Vaak gaat het daarbij om winterverblijfplaatsen in dilatatievoegen van betonplaten, spouwmuren en holle ruimten van zonweringskasten die door renovatie of na-isolatie in het geding kwamen. Het opnemen van inbouwkasten in de constructie (vaak in de isolatielaag) was in hoge mate succesvol (Hoffmeister 2012). Ook zijn successen behaald met tijdelijk en blijvend aan of op gebouwen geplaatste kasten (Beck & Schelbert, 1999).

Paarverblijfplaatsen en zomerverblijfplaatsen

Paargroepen worden in kasten waargenomen in de periode augustus tot en met oktober en soms worden ook in die kasten ook in november nog dieren waargenomen. Jaarrond kunnen individueel verblijvende of kleine groepjes dieren in kasten worden aangetroffen. Na de winter, in de aanloop naar de kraamtijd, kunnen weer kleine en soms grote groepen rosse vleermuizen in kasten worden aangetroffen, die vervolgens in de kraamtijd weer afwezig zijn (eigen waarnemingen E. Korsten & J. Marcelissen / mondelinge mededeling Th. Douma en Daniel Tuitert).

 

Rosse vleermuis in een Schwegler 2F-kast

Potentie-analyse

Uit de diversiteit van functionele verblijfplaatsen in kasten kan worden afgeleid dat rosse vleermuizen vleermuiskasten over het algemeen wel accepteren. Alleen bij de inzet van aan bomen geplaatste kasten voor kraamverblijfplaatsen en winterverblijfplaatsen dienen nog wel de nodige kanttekeningen geplaatst te worden. De beperkte omvang van traditionele kasten kan al een beperkende factor in de omvang van kraamgroepen in kasten zijn. Een andere belangrijke oorzaak kan er in gelegen zijn dat aan bomen geplaatste vleermuiskasten vrijwel altijd veel schaduw van het bladerdak krijgen en vaak niet de voor kraamverblijfplaatsen vereiste temperaturen halen. De boomholtes in bomen zitten vaak ook onder het bladerdak maar delen in de warmte opslag van boomdelen die wel veel zon vangen. In gebouwen vertoonden rosse vleermuizen een voorkeur voor west-georiënteerde gevels die vooral in de avond veel opwarmden (Bihari Z. 2004). Grotere, meer zon beschenen kasten met meer temperatuurgradiënten zouden wellicht ook geschikt zijn voor grotere kraamkolonies.

Voor overwinteringskasten aan bomen geldt mogelijk hetzelfde. De omvang van dergelijke kasten is in vergelijking met een boom nog zeer gering waardoor de kast gevoeliger is voor zeer lage temperaturen en snelle temperatuurswisselingen. Grotere en nog beter geïsoleerde kasten zouden wellicht wel de vereiste temperaturen kunnen bereiken.

Waar verblijfplaatsen van rosse vleermuizen in een gebouw in het geding zijn kunnen grote meervoudige vleermuiskasten en inbouwkasten in tijdelijke of permanente vervangende verblijfplaatsen voorzien.