Gewone grootoorvleermuis (Plecotus auritus)

Ecologie

De gewone grootoorvleermuis is in zijn keuze voor verblijfplaatsen veelzijdig en gebruikt zowel gebouwen als bomen als verblijfplaats.

In gebouwen worden zolders en spleetvormige ruimten vooral als zomer-, paar- of kraamverblijfplaatsen gebruikt. Dat kunnen zolders van grote gebouwen zijn (kerken, kloosters, boerderijen en open ruimtes in extensief gebruikte schuren, stallen en loodsen. Daarbij hangen de dieren vrij onder het dak of zijn ze weggekropen in gaten en kieren in de balken- en dakconstructies. Ook ruime spleetvormige ruimten in een spouw of achter gevelbetimmering worden als verblijfplaats gebruikt. Al deze plekken worden ook wel als winterverblijfplaats gebruikt, maar bij strenge en langdurige vorst verhuizen gewone grootoorvleermuizen meestal naar ondergrondse verblijfplaatsen (kelders, bunkers etc.). In kraamverblijfplaatsen in gebouwen werden voorkeurstemperaturen van 25 tot 35 graden gemeten. Boven de 40 graden verlieten dieren de verblijfplaats.

In bomen worden holten vooral als kraam- en zomerverblijfplaatsen gebruikt. In schuren en ruimtes achter schors kunnen ook kleine groepjes of individuele dieren gevonden worden. Over de aanwezigheid van paargroepen in bomen is weinig bekend. Waarnemingen van overwinterende grootoorvleermuizen in bomen zijn schaars, maar zijn ook moeilijk op te sporen.

Lokale kraamgroepen gebruiken vaak meerdere verblijfplaatsen tegelijk (soms ook binnen één gebouw) en verhuizen vaak tussen deze verblijfplaatsen. Kraamkolonies variëren sterk in grootte van vijf tot vijftig vrouwtjes.

Gebruik van kasten

Algemeen

De gewone grootoorvleermuis is vaak de eerste soort die in nieuwe kasten in bossen opduikt. Dieren kunnen vaak al binnen één jaar na het ophangen van kasten worden aangetroffen (Meschede, 2000). Ze geven de voorkeur aan bolle vleermuiskasten of ruime platte kasten. Individuele dieren en kleine groepjes worden ook wel in platte kasten aangetroffen.

Ook kasten op slechts 2-3 meter hoogte en kasten met weinig aanvliegruimte worden gebruikt. Zowel kasten aan bomen als kasten aan gebouwen worden gebruikt. Op zolders worden vleermuiskasten als extra wegkruipmogelijkheden gebruikt (Elling, H. von, 2010./ eigen waarneming E. Korsten)

Kraamverblijfplaatsen

Waarnemingen van kraamgroepen gewone grootoorvleermuizen in vleermuiskasten in bossen zijn vrij algemeen. Het aantal dieren in de kast bedraagt meestal tussen de 10 en 20 dieren met jongen. Dieren verhuizen vaak naar andere kasten en bomen in de directe omgeving (Heise & Schmidt, 1989).

Winterverblijfplaatsen

Waarnemingen van grootoorvleermuizen in vleermuiskasten in de winter zijn zeldzaam. Bij zacht weer worden soms nog wel dieren in kasten aangetroffen, maar zodra het vriest worden de kasten verlaten.

Paarverblijfplaatsen en zomerverblijfplaatsen

Gewone grootoorvleermuizen kennen twee paarseizoenen. Eerst in het najaar in de maanden augustus tot en met oktober, het tweede in het vroege voorjaar in de maanden februari tot en met april. In beide perioden vindt zwermgedrag en paring in of in de buurt van ondergrondse winterverblijfplaatsen plaats, maar lijkt er ook sprake te zijn van paargedrag bij andere verblijfplaatsen. In beide perioden kunnen groepen grootoorvleermuizen in kasten opduiken (Boshamer, 2003-2011).

Zomerverblijfplaatsen

Buiten de winter kunnen in alle seizoenen individuele of kleine groepjes grootoorvleermuizen in kasten worden aangetroffen.

 

Gewone grootoorvleermuizen in bolle vleermuiskast, Model Bekker

Potentie-analyse

Vleermuiskasten worden in bossen vrij snel door grootoorvleermuizen in gebruik genomen en met uitzondering van als winterverblijfplaats worden ze voor alle functies gebruikt. Doordat grootoorvleermuizen in klein populatieverband leven en een klein leefgebied hebben kan het gebruik van vogel- of vleermuiskasten ook onderdeel worden van een populatiecultuur. Nieuwe vleermuiskasten of vleermuiskasten in aangrenzende gebieden kunnen dan ook snel in gebruik worden genomen. De overstap van boomholtes naar vleermuiskasten is door de aard van de verblijfplaats en de toegang waarschijnlijk kleiner dan van een zolder naar een vleermuiskast. Een populatie grootoorvleermuizen die vooral op zolders verblijft zal daarom wellicht de overstap naar een kast niet snel maken. De potentie van vleermuiskasten voor zolderbewonende populaties wordt dan ook ingeschat als laag. Op zolders kunnen vleermuiskasten wel bijdragen aan het uitbreiden van de wegkruipmogelijkheden.