Meervleermuis (Myotis dasycneme)

Ecologie

Buiten de winterperiode verblijven meervleermuizen vrijwel uitsluitend in gebouwen. Kraamgroepen en zomerverblijfplaatsen zijn vooral aangetroffen in spouwmuren en daklagen, maar ook wel op (kerk-) zolders. Opvallend is de voorkeur van de kraamgroepen in Nederland voor spouwmuren (luchtspouw) en daklagen in gebouwen uit de jaren ‘60’. Temperaturen in kraamverblijfplaatsen zijn niet bekend. Mannetjes zitten in de zomerperiode alleen of in kleine groepen in vergelijkbare ruimtes in gebouwen.

In de winterperiode verblijven meervleermuizen in matig gebufferde ondergrondse ruimtes (mergelgroeven, ijskelders, bunkers) met een relatief hoge luchtvochtigheidsgraagd. De paring vindt plaats in de winterverblijfplaatsen, maar paargroepen zijn ook waargenomen in vleermuiskasten op migratieroutes (Haarsma, 2011).

Voorkomen in kasten

Algemeen

De meervleermuis wordt wel in kasten aangetroffen, maar uitsluitend individuele dieren of paargroepen (Haarsma, 2011 / Meschede e.a. 2000). Vooralsnog zijn deze alleen in kleine platte kasten vastgesteld.

Potentie-analyse

Doordat grote (kraam-)groepen van meervleermuizen uitsluitend zijn gevonden in spouwmuren en op zolders is het aannemelijk dat de voorkeur uitgaat naar een verblijfplaats met matige tot hoge temperaturen, een hoge bufferwaarde en veel temperatuurgradiënten. Bij onderzoek naar een kraamverblijfplaats in een bedrijfspand werd waargenomen dat groepjes jongen vaak op de warmste plekken clusteren, onder andere bij een warmtebron met een temperatuur van ongeveer 35 graden (mondelinge mededeling A.J. Haarsma). Waarschijnlijk kunnen alleen grote op de oorspronkelijk situatie afgestemde voorzieningen een rol spelen als vervangende zomer- of kraamverblijfplaats. Op zolders kunnen vleermuiskasten wel in extra wegkruipmogelijkheden voorzien. .