Franjestaart (Myotis nattereri)

Ecologie

De franjestaart wordt in de zomer vooral aangetroffen in scheuren en spechtengaten in bomen en achter stukken loshangende schors. Ook kunnen ze in spleten in balken op zolders en in (vee-)stallen worden aangetroffen, en in spleten achter gevelbetimmering of vensterluiken (Meschede e.a. 2000 / Simon e.a. 2004). Het aantal dieren in kraamverblijfplaatsen in gebouwen en bomen varieert van twintig tot meer dan vijftig dieren. Vaak gebruikt een lokale kraamgroep meerdere, op geringe afstand van elkaar gelegen, kraamverblijfplaatsen, ook tegelijkertijd. Tussen deze verblijfplaatsen wordt zeer vaak verhuisd. In kraamverblijfplaatsen in gebouwen werden sterk fluctuerende temperaturen gemeten, met een gemiddelde van 22,5 graden. Dieren bleven deze verblijfplaats gebruiken tot temperaturen van 32 graden (Reiter & Zahn, 2006 / Simon e.a., 2004). De aanwezigheid van kraamgroepen van franjestaarten in dode bomen en achter loszittende schors geeft ook aan dat ze met minder warmtebuffering uit de voeten kunnen.

Paring vindt voor zover bekend plaats in de winterverblijven en tijdens het najaarszwermen. Als winterverblijfplaats gebruiken franjestaarten voornamelijk ondergrondse objecten, zoals grotten, groeves, forten, ijskelders en bunkers.

Voorkomen in kasten

Algemeen

Wanneer in een gebied waar veel franjestaarten voorkomen de juiste vleermuiskasten worden opgehangen, worden deze in korte tijd in gebruik genomen. Vaak al binnen een jaar (Poulton, 2006). Ook worden kasten dan met grote regelmaat gebruikt. Bij kastenonderzoek in Eerde bleken het eerste jaar de houtbetonnen bolle kasten (Schwegler 2FN) vrijwel uitsluitend door vogels te worden gebruikt. Nadat de kasten waren aangepast om vogels te weren behoorden enkele franjestaarten tot de eerste gebruikers. Na een paar jaar waren grote groepen een normaal verschijnsel (Spoelstra. e.a. 2007, mondelinge mededeling D. Tuitert en Th. Douma). Zowel individuele dieren als kraamgroepen worden in kasten aangetroffen. Uit analyses van kastendata blijkt geen duidelijke voorkeur voor bepaalde type kasten (Poulton, 2006). Een onderzoek in Duitsland geeft aan dat franjestaarten wel een voorkeur lijken te hebben voor houtbetonnen kasten, al is waargenomen dat ze in de kraamtijd ook houten kasten gingen gebruiken (Meschede 2000). Franjestaarten lijken een voorkeur te hebben voor relatief laag opgehangen kasten, vaak twee tot drie meter boven de grond.

Kraamkolonies

Kraamgroepen in kasten worden vooral aangetroffen in bolle kasten, vaak van houtbeton. Ook vogelkasten worden als kraamverblijfplaats gebruikt. Kraamgroepen in kasten zijn meestal kleiner (gemiddeld 25 dieren) dan kraamgroepen in gebouwen en bomen (Meschede, 2000 / Meschede & Rudolph, 2004) Ook groepen van veertig tot vijftig dieren zijn waargenomen (persoonlijke mededeling D. Tuitert).

Winterverblijfplaatsen

Er zijn geen waarnemingen van in vleermuiskasten overwinterende franjestaarten bekend.

Paarverblijfplaatsen

Er zijn geen waarnemingen bekend van paarverblijfplaatsen in kasten.

Zomerverblijfplaatsen

Van voorjaar tot en met herfst kunnen individuele dieren en kleine groepen in kasten worden aangetroffen, maar regelmatig ook groepen dieren van 20-50 dieren. (Windeln, 2010) ( Mondelinge mededeling D. Tuitert).

 

Foto 5.6 Franjestaarten in een houtbetonnen kast

Potentie-analyse

Vleermuiskasten kunnen een bijdrage leveren aan het netwerk van verblijfplaatsen van franjestaarten in bossen, zowel voor zomerverblijfplaatsen als voor kraamverblijfplaatsen. Mogelijk kan het plaatsen van vleermuiskasten in gebouwen (bijvoorbeeld in stallen) ook bijdragen aan het behouden of verbeteren van het aanbod van verblijfplaatsen.