Gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus)

Ecologie

De gewone dwergvleermuis is voornamelijk een bewoner van spleetvormige ruimten in gebouwen. Verblijfplaatsen zijn bekend in spouwmuren, daklagen en achter gevelbetimmering. Bomen worden slechts weinig gebruikt. Het is de meest algemeen voorkomende soort in Nederland, die tot ver in stedelijk gebied kan worden waargenomen. Gedurende het kraamseizoen (half mei – juli) verblijven vrouwtjes in groepen van gemiddeld 40 tot 200 dieren. Daarbij lijkt er een voorkeur te zijn voor verblijfplaatsen met temperatuur van 25 tot 35 graden, waarbij de nachttemperatuur niet vaak lager komt dan 20 graden (Simon e.a. 2004 / Reiter & Zahn, 2006). Buiten deze periode verblijven de dieren veelal solitair of in klein groepsverband.

Kleine groepjes zijn bijvoorbeeld te vinden in de paarperiode augustus-oktober, wanneer mannetjes vaak een harem hebben. Ook de winter brengen dwergvleermuizen vaak solitair of in klein groepsverband door. De dieren kunnen echter ook in grote aantallen, duizenden dieren, de winter doorbrengen in massa-winterverblijven.

Gebruik van kasten

Algemeen

De gewone dwergvleermuis heeft een voorkeur voor platte kasten met een diepe spleetvormige ruimte, met niet meer dan 2 cm binnenruimte. Hij wordt weinig in bolle kasten aangetroffen. Er is geen voorkeur voor hout of houtbeton waargenomen. De gewone dwergvleermuis is een pionier en daarmee één van de eerste soorten die in kasten wordt aangetroffen, meestal binnen één tot drie jaar.

Kraamverblijfplaats

Waarnemingen van kraamkolonies in vleermuiskasten zijn relatief zeldzaam. In Nederland zijn slechts enkele gevallen bekend van kraamverblijfplaatsen in vleermuiskasten. Dit zijn allemaal in groot formaat uitgevoerde kasten met meervoudige compartimenten (Korsten, 2006 / pers. mededeling L. Hunink, Econsultancy, pers mededeling G. Kolenbrander). Beschrijvingen van andere kraamkolonies in Europa in kasten zijn nog bijzonder schaars. Zie ook “Grote vleermuiskasten met meerdere compartimenten.” bij Typen vleermuiskasten

Winterverblijfplaats

Soms brengen individuele dieren zachte winters door in kasten met weinig bufferwaarde, zoals kasten aan bomen of kasten aan gebouwen, maar deze dieren verdwijnen bij langdurige vorstperioden (eigen waarneming E. Korsten / Ohlendorf e.a. 2010) Van de in de handel verkrijgbare winterslaapkasten voor montage aan gevels zijn nog geen resultaten gevonden. In kasten die als wegkruipmogelijkheid in bovengrondse gebouwen waren geplaatst zijn wel overwinterende dieren aangetroffen (Vreugdenhil e.a. 2011).

Paarverblijfplaats

Waarnemingen van paargroepen of alleen verblijvende seksueel actieve mannetjes in vleermuiskasten zijn relatief algemeen. In bossen worden vleermuiskasten soms al na één jaar door mannetjes als paarplaats in gebruik genomen, ook als er in de wijde omtrek geen gebouwen staan. Dat doet vermoeden dat mannetjes ook in spleetvormige ruimten in bomen paarplaatsen zoeken.

Zomerverblijfplaatsen

Wanneer in een gebied met vleermuiskasten deze door gewone dwergvleermuizen in gebruik zijn genomen kunnen er jaarrond vooral individuele dieren in kasten worden aangetroffen. Naast een piek in het najaar (paarplaatsen) kan er ook een piek in de bezetting in het voorjaar voorkomen (Korsten & Marcelissen, 2006).

 

Gewone dwergvleermuizen in Vivara-kast Causa

Potentie-analyse

Vleermuiskasten worden nog erg weinig door gewone dwergvleermuizen als kraamverblijfplaats gebruikt. De behoefte aan hoge stabiele temperaturen en temperatuurgradiënten kan daarbij een rol spelen. Zon beschenen grote kasten met meervoudige compartimenten hebben de grootste potentie om hieraan te kunnen voldoen. Een gevel kan daarbij ook extra bufferwaarden geven. Inbouwkasten zijn interessant voor kraam- en winterverblijfplaatsen, maar zijn door hun omvang vaak nog te klein om in voldoende temperatuurgradiënten te voorzien.