Laatvlieger (Eptesicus serotinus)

Ecologie

De laatvlieger is vrijwel uitsluitend een bewoner van spleetvormige ruimten in gebouwen. Hij wordt vooral in daken aangetroffen, ook wel achter gevelbetimmering of in spouwmuren.

Kraamgroepen bestaan uit 10-60 dieren. Kraamgroepen verhuizen zelden of weinig en blijven tot in augustus bij elkaar (Harbusch & Racey, 2006) Temperaturen in kraamverblijfplaatsen liggen gemiddeld tussen de 25°C en 35°C (Reiter & Zahn, 2006 / Simon e.a. 2004) maar zijn ook lager waargenomen (22°C) (Harbusch & Racey, 2006).

Mannetjes verblijven gedurende het jaar vaak individueel of in kleine groepen, niet zelden in verblijfplaatsen van andere soorten. Van paarverblijfplaatsen en paargedrag is weinig bekend. Ook van winterverblijfplaatsen is weinig bekend. Overwinterende dieren zijn in kleine aantallen aangetroffen bij de ingangen van grotten en in diepe spleetvormige ruimtes in bovengrondse gebouwen.

Gebruik van kasten

Algemeen

De laatvlieger is in heel Europa nog zelden in vleermuiskasten aangetroffen (Messchede e.a. 2000 / Simon e.a. 2004 / Heise, G. 1983). De weinige beschikbare waarnemingen betreffen meestal individuele dieren. Standaard vleermuiskasten mogen daarom over het algemeen ook als ongeschikt beschouwd worden voor deze soort.

Recent zijn wel successen behaald met vleermuiskasten die bij renovaties op de plek van de oorspronkelijk verblijfplaats werden opgenomen. Eén geval betrof een verblijfplaats in een spouw, waarbij een natuurstenen vensterbank en radiotor als warmtebronnen dienden. Het andere geval was een verblijfplaats in een dak, waarbij tussen de dakbetimmering een vleermuiskast werd ingebouwd . In beide gevallen was het zo dicht mogelijk benaderen van de oorspronkelijk situatie een belangrijke succesfactor.

 

Laatvlieger in boeiboordkast

Potentie-analyse

De afwezigheid van laatvliegers in vleermuiskasten is opvallend. Mogelijk speelt ook de plaatstrouwheid hierin een rol. Als laatvliegers sterk gebonden zijn aan de gebouwen die ze gebruiken, duiken ze in voor onderzoek opgehangen vleermuiskasten niet snel op. Zeker niet als vleermuiskasten tot nu toe vooral nog in bosgebieden zijn ingezet. In de typische leefgebieden van de laatvlieger, dorpen in kleinschalig agrarisch landschap, zijn vleermuiskasten nog maar weinig toegepast.

Als warmteminnende dakbewoner biedt het inbouwen van kasten in schuine daken waarschijnlijk de hoogste kans op succes. Waarnemingen van (kraam-)verblijfplaatsen van laatvliegers achter gevelbetimmering doen wel vermoeden dat ook grote (meervoudige) gevelkasten geschikte verblijfplaatsen kunnen zijn.

Een aantal verwante soorten geeft misschien inzicht in welk type kasten voor laatvliegers geschikt kunnen zijn. In Scandinavië gebruiken Noordse vleermuizen (Eptesicus nilssonii) grote geïsoleerde of verwarmde kasten als kraamverblijfplaats (Michaelsen, 2011). De in de Verenigde Staten en Canada voorkomende big brown bat (Eptesicus fuscus) lijkt in zijn natuurlijke (kraam-)verblijfplaatskeuze en gedrag ook wel wat op onze laatvlieger. Hij gebruikt wel regelmatig grote meervoudige kasten, zowel kasten aan gebouwen als kasten op palen (Tuttle & Hensley, 2003 / diverse berichten op www.bathouseforum.org). De Europese tweekleurige vleermuis lijkt in zijn verblijfplaatskeuze ook op de laatvlieger. Grote mannengroepen van deze soort zijn recent in gevelkasten aangetroffen (Deschka,. 200x).